Het sprokkelen zat er bij mij al van jongsafaan in. Ik fröbelde en knutselde altijd met mooie papiertjes, lapjes, postzegels en duizenden andere dingen. Mijn kinderkamer was een bewaarplaats van schatten die anderen weggooiden. Een hoarder in de dop!

Maar in Afrika bleek deze aangeboren tic reuze handig en bleek iedereen te sprokkelen.

Onze huishoudster in Tanzania heette Angerina. Ze sprak geen Engels, dus ik leerde al snel goed Swahili. Kennis die me later nooit meer van pas is gekomen. Ngoo is koe, mbwa is hond. Ninataka kununua nyama: ik wil vlees kopen. Moja, mbili, tatu, nne, tano: 1 2 3 4 5. Zonder googelen! 27 jaar oude kennis, die ik daarna nevernooit meer gebruikt heb. Ik heb haar in het Swahili nog leren breien, maar goed, dat is voordoen en nadoen uiteraard. Maar daar hadden we het niet over.

In Mwanza was geen supermarkt of iets dat daarop leek. Ik deed een dag per week boodschappen, (ja een hele dag), en Angerina liet me de winkeltjes zien. Lucifers bij dat ene stalletje: vast een goede kennis van haar, lucifers kon je echt op elke straathoek kopen. Blijkbaar leefden mensen van de verkoop van lucifers, zeep, olie, kaarsen en nog wat van die dingen die ineens op zijn in huis, maar waar je toch echt niet rijk van wordt. Brood bij die bakker. Groenten op de markt, net als bonen, granen, kruiden, aardappelen, rijst. Rijstzoutjes bij die Indische familie. Melk en eieren bij die boer.

Angerina altijd met Zoon1 op haar rug, en maar trots rondlopen met die witte baby met minikrulletjes. Mijn naam daar was Mama Kipara: de moeder van de kale. Zoon1 was niet kaal, maar die witte krulletjes waren wel onzichtbaar. O ja, daar hadden we het ook niet over, mijn herinneringen overstromen weer.

Sommige boodschappen zaten in plastic zakjes die Angerina zorgvuldig uitwaste. We gebruikten ze tot in het oneindige en Angerina nam ze graag mee naar huis. Want plastic zakjes waren schaars, dus daar waren we zuinig op. Lees je het goed: we waren zuinig op plastic zakjes.

Want het meeste wat we kochten was verpakkingsloos. Immers, we deden boodschappen bij boeren zelf, op de markt, bij zelfstandige thuiswerkers zoals die Indische zoutjesmakerfamilie, de bakker. Verpakkingen nam ik zelf mee. Het losse eierbakje uit onze koelkast bleek een schat waarmee we zorgeloos eieren konden halen bij de boer. Voor melk had ik een hoge pan, die Angerina op haar hoofd droeg – terwijl ze Zoon1 op haar rug had gebonden.

Elk zakje, doosje, blikje en wat dan ook bewaarden we en gebruikten we weer. Nooit kwam ik om in teveel van die zooi, integendeel, we hadden altijd tekort, want die gratis verpakkingen gaan niet lang mee.

In alle landen waar ik heb gewoond bleef ik sprokkelen. De plastic bakjes waarin in Colombia paddenstoelen werden verkocht zijn de hele wereld over meeverhuisd, tot ze zo ongeveer waren verteerd. Toen Zoon123 groter werden, kregen we behoefte aan knutselspul en elk papiertje, folietje, doosje, zakje en bakje werd bij ons hergebruikt. Ik maakte zelf hun kleren (in veel tropische landen zijn kinderkleren hopeloos) en gebruikte en hergebruikte elke knoop, rits en stukje elastiek vele malen. Zoons waren dol op merkjes, en zelfs de kleine merkjes die vaak in de hals aan de binnenkant van kleding zit naaide ik op hun bloesjes. Documentmappen maakte ik van oude stevige enveloppen en haakjes die je speciaal voor dit doel in Tanzania kon kopen, waar dus blijkbaar iedereen dit deed. Ik heb ze  nog steeds. Kerstkaarten maakten we van alles dat goud, zilver, rood en groen was en glansde. In Zambia maakten we met de kinderen uit de buurt van tientallen dozen, rolletjes wc-papier manshoge kastelen die we beplakten met vele lagen oude kranten en dan wit schilderden (andere kleuren verf hadden we niet). Op de torens plakten we dopjes, vooral die van afwasmiddel zijn zo mooi, nog steeds vind ik het moeilijk die weg te doen en eerlijk waar, ik heb echt nog een laatje met mooie doppen van afwasmiddelflesjes. Dreft, Aldi, maar vooral de oude van Neutral zijn mooi (niet de nieuwe, die gooi zelfs ik gemakkelijk weg).

Geweldig.