In 1991 woonden we (Ex, Zoon1, ik) in Zimbabwe, in een koloniaal huis in Harare. Een oud vervallen huis met in de zitkamer twee haardstoelen en een glazen salontafel die de eerste dag van ons verblijf stukging toen Ex erop ging zitten. Meubels waren in Zimbabwe nauwelijks te koop, dus onze inrichting was strak en minimalistisch toen die woorden nog niet eens uitgevonden waren. Voor onze slaapkamer kochten we een bed en een klerenkast en Zoon sliep in ons campingbedje. Voor de eetkamer kochten we een tafel met vier stoelen en een buffetkast. In de zitkamer stonden de twee al genoemde stoelen en op het onderstel van de salontafel legden we het deksel van onze spullenkist. Slaapkamer twee en drie waren leeg. De keuken was een koloniaal plaatje.

In de tuin van formaat voetbalveld was een prachtig betegeld oud zwembad met een waterval. Om tuin en zwembad te onderhouden, namen we een tuinman aan. Angela was onze huishoudster. Ze was net zo onervaren als ik, en nu ik dit typ komen er allerlei anekdotes boven. Zoals die keer dat ze alle ruiten van het huis witkalkte want daar zouden ze mooi van gaan glimmen. En daarna hebben zij en ik en de tuinman dagen met van alles en nog wat de ruiten schoon staan krabben. Maar daar wil ik het helemaal niet over hebben, hoe stop ik die stroom herinneringen in mijn hoofd. Verder was er nog een man die huis en haard ’s nachts bewaakte. Dat klinkt allemaal wat overdreven, was het ook, maar zo hielpen we drie gezinnen aan een inkomen.

Ik herinner me ook ineens dat Zoon1 op een dag blij naar buiten liep en verbaasd omhoog keek. He, water, waar kwam dat vandaan. He? Het regende en dat had hij in zijn anderhalfjarig leventje nog niet eerder meegemaakt. Maar daar wou ik het ook niet over hebben. Dat zijn de prachtige ervaringen in het buitenland die het leven zo rijk maken. Onze familieverhalen. Ik zou het over mijn politieke groei hebben. Hadden mijn vorige stukjes daar wel mee te maken? Op het eerste gezicht nauwelijks, maar toch wel: een mens leeft, doet ervaringen op en groeit verder.

Ex en ik vonden het leuk om ons woonland  te leren kennen. We hadden een oude koloniale Ford Taunus met echt houten dasboard en daarmee reisden we rond zodra we een paar dagen vrij hadden. Angela wilde ook wel eens wat van haar land zien en vroeg of ze mee mocht. Als blanken je zwarte huishoudster meenemen op vakantie was toen super politiek incorrect. Maar zij en wij genoten en leefden ons eigen leven.

Het Matope National park, de Victoria Watervallen, het Great Zimbabwe, andere nationale parken en mooie plekjes: we zijn overal samen geweest. Angela zou nooit haar schaarse spaargeld hebben besteed aan busreizen en hotels om natuurparken te zien. Nu had ze de kans en ze greep die.

De oude koloniale hotels in Zimbabwe waren geweldig. Bij onze kamer hoorde standaard een dienstbodenkamer; boven ons bed zat een bel waarmee je zo je dienstbode kon bellen. Het was zo superfout om je dienstbode in die dienstbodekamer te zetten! Bij de receptie durfden ze het niet eens te suggereren, Angela moest er speciaal naar vragen. Ik durfde dat echt niet, dat ging me te ver. Die dienstbodekamers hielden ze geheim  voor Europese toeristen om niet voor koloniale racisten uitgemaakt te worden. Blanke Zimbabweanen namen echt nooit hun dienstbode mee uit angst om voor racist uitgescholden te worden. Het land was net onafhankelijk en de relatie tussen blank en zwart was super delicaat.

Maar Angela was de koningin te rijk. Zij had overal een eigen kamer naast die van ons, waarbij de badkamer gedeeld moest worden met alle andere dienstbodes, die er dus niet waren, met bad, douche, wc en wastafels. Alles was er, ook bijvoorbeeld een wasmachine, strijkplank, schoenpoetsspul. Alles voor het personeel van de gasten. Angela en ik gluurden ernaar zoals je het Paleis van Willem en Maxima zou bekijken.

Het graf van Cecil Rhodes vond ze te ver gaan. Die man was zoiets als Hitler voor ons. Maar ze genoot net als wij van al die andere beroemde hoogtepunten van haar prachtige land. We zijn bij haar ouders op bezoek geweest in een verafgelegen dorp waar de dichtstbijzijnde waterplek, een zandige rivier, drie kwartier lopen was. En drie kwartier terug met een volle emmer op je hoofd. En dan droog aankomen he? Ik heb tijdens onze logeerpartij in dat dorp, waarbij een hut helemaal voor ons speciaal was ingericht met een groot bed en een kastje met Engels servies, geen drup water durven gebruiken uit respect voor de meisjes en vrouwen met hun emmers op hun hoofd. Ex moest geitenballen eten, wat goed zou zijn voor de potentie. Dat ik toen al drie of vier weken in verwachting was, wist ook Angela niet, maar ik denk dat het dorp supertrots was toen Angela al snel thuis kon vertellen dat het geholpen had.

Angela heeft ons veel meer geleerd dan wij haar. Als we onderweg stopten om te eten, had ze binnen vijf minuten een vuur gemaakt, terwijl wij dat zonder aanmaakblokjes en briketten van de suup echt niet konden. Ze leerde ons hoe je met zo’n houtvuur een maaltijd kookt. Ze leerde het ons niet, ze deed het gewoon terwijl wij sprakeloos toekeken. We hebben ook eens een week samen gekampeerd met een grote Nederlandse bungalowtent, en ze had een wc-gat gegraven en een keuken opgezet toen wij de tentstokken nog niet eens in elkaar geschoven hadden. We hadden ook een Europese superbrander bij ons, maar Angela leerde ons hoe je met houtskool en lokale traditionele pannen en potten kookt.

We hebben de jaren daarna onmeunig (dat is Twents) plezier van al die praktische kennis gehad. De superbrander hebben we nooit gebruikt. Wow, wat heeft Angela tijdens onze superfoute politiek-incorrecte koloniale vakanties me veel geleerd. En me een volkomen natuurlijk horizontaal respect gegeven voor andere mensen.